Deze inhoud is enkel voor abonnees. Je kan dit artikel lezen door hier in te loggen. Heb je nog geen account en wil je je graag abonneren op Fruit? Ontdek hier de mogelijkheden.

Rasgevoeligheid en detectie van Phytophthora cactorum in de aardbeienteelt

Kennis over het al dan niet aanwezig zijn van Phytophthora cactorum in de bodem van aardbeienpercelen, vooraleer er geplant wordt, kan heel wat leed besparen tijdens het groeiseizoen. Met behulp van Rhododendron kan dat effectief bepaald worden. Wanneer het besmettingsniveau van een perceel gekend is, kan je ook, indien mogelijk, de keuze van het aardbeienras en de te volgen beheersingsstrategie daar beter op afstemmen.

----------------------------------

 

Deze inhoud is enkel voor abonnees.

Je kan dit artikel lezen door hier in te loggen.

 

Heb je nog geen account en wil je je graag abonneren op Fruit? Ontdek hier de mogelijkheden.

 

Eén van de meest gevreesde wortelziekten in de aardbeienteelt is stengelbasisrot, veroorzaakt door Phytophthora cactorum. Die pathogeen kan tussen groeiseizoenen overleven in de bodem via dikwandige oösporen, waardoor die structuren een belangrijke inoculumbron vormen. Voor een teler is het daarom belangrijk om te weten of die structuren aanwezig zijn in de bodem. Anderzijds kan schade, veroorzaakt door deze ziekte, ingeperkt worden indien meer informatie ter beschikking is betreffende rasgevoeligheid.

Detectie P. cactorum in bodemstalen

Er werd een methode ontwikkeld om te achterhalen of P. cactorum aanwezig is in een bepaalde bodem. Aangezien het zoeken is naar een speld in een hooiberg, wordt geen directe detectie gedaan, maar wordt er gewerkt met baits, een soort van lokaas.

De bedoeling is om gevoelig plantmateriaal te gebruiken om de zoösporen van Phytophthora aan te trekken. In dat geval wordt gebruik gemaakt van Rhododendron, een plant die zeer gevoelig is voor Phytophthora sp.

De grond wordt eerst gedroogd aan de lucht en nadien terug vochtig gemaakt, waardoor oösporen, die aanwezig zijn in de grond, gaan kiemen en sporangia gevormd worden. Na drie dagen wordt de grond volledig onder water gezet en worden Rhododendron ponsjes toegevoegd. Wanneer er in de bodem vrij water aanwezig is, gaan sporangia open springen en zoösporen vrijlaten. De zoösporen kunnen dan via het water tot aan gevoelig plantmateriaal geraken.

Na ongeveer een week beginnen de ponsjes bruin te verkleuren door aantasting met Phytophthora (Foto 1). Daarna worden de ponsjes verzameld en wordt een DNA-extractie uitgevoerd. Via moleculaire technieken kan dan achterhaald worden óf en in welke mate Phytophthora aanwezig is in de bodem.

Op die manier kan een grotere hoeveelheid grond (0,25 g bij rechtstreekse detectie in vergelijking met 100 g via baits) geanalyseerd  worden en kan één oöspore per gram grond gedetecteerd worden.

De methode is niet geschikt om het exacte aantal sporen te achterhalen, maar kan wel een onderscheid maken tussen zware, matige en lichte besmetting van de bodem door Phytophthora.

Momenteel is de hoeveelheid grond per staal 100 g. Verder onderzoek zal aantonen of ook stalen van 500 g geanalyseerd kunnen worden.

 

Foto 1. – Ponsjes van Rhododendron die bruin verkleuren als gevolg van infectie door zoösporen van Phytophthora cactorum.

Rasgevoeligheid

De gevoeligheid van vijf aardbeienrassen voor P. cactorum, nl. Elsanta, Portola, Malling centenary, Sovijfnata en Elegance, werd getest. De planten werden blootgesteld aan drie verschillende concentraties van oösporen in het substraat (60 oösporen per ml, 100 oösporen per ml en 300 oösporen per ml).

Uit de resultaten van die test blijkt dat Sonata het meest gevoelige ras is voor Phytophthora cactorum (Figuur 1). De groei van de planten is bij alle condities met ongeveer 40% gedaald. De andere rassen vertoonden enkel een aanzienlijke groeiachterstand bij de hoogst geteste concentratie van oösporen.

Voor Malling centenary en Elegance werd bij de hoogst geteste concentratie een groeireductie van, respectievelijk 40% en 35%, waargenomen. De rassen Elsanta en Portola bleken het minst gevoelig te zijn voor P. cactorum. Die twee rassen vertoonden een groeireductie van respectievelijk 24% en 26%, bij de hoogst geteste concentratie van oösporen.

 

Figuur 1. – Gemiddelde lengte van aardbeienplanten 6 weken na proefopzet behorende tot 5 verschillende rassen die blootgesteld werden aan verschillende concentraties van oösporen van Phytophthora cactorum (aantal oösporen per ml substraat). Concentraties die per ras een verschillende letter hebben, verschillen significant van elkaar.

Conclusie

Phytophthora cactorum kan met behulp van Rhododendron aangetoond worden in de bodem van aardbeienpercelen. Op basis van het besmettingsniveau kan dan een betere keuze gemaakt worden wat betreft het aardbeienras en welke beheersingsstrategie er gevolgd kan worden. Indien Phytophthora aanwezig is in de bodem, is het bv. beter om een meer resistent ras te planten i.p.v. het extreem gevoelige ras Sonata.

Vermoeden van Phytophthora

Telers die graag hun bodem laten analyseren naar aanwezigheid van Phytophthora mogen altijd contact opnemen met pcfruit vzw. Dat kan telefonisch (011/69 70 80) of via e-mail: pcfruit@pcfruit.be.

 

 

Deel dit bericht

Meest recente artikels

Â